Er was eens een tijd waarin de Antwerpse straten er nog onopgebroken bij lagen en de gebouwen nog heelhuids overeind stonden. Het was in die tijd dat Jozef en Maria besloten om de Antwerpse straten onveilig te maken. Na vijf lange werkdagen voelden ze ook wel eens de nood om hun hoofd leeg te drinken. Deze keer niet met een simpel rodevruchten- of bessensap, maar met straffere middelen. Het hakte er diep in dat ze maar geen schachten konden vinden die zich bij hun vereniging wilden aansluiten. De smeekbeden, de Bijbelse verhalen, de loze beloftes van gratis drank en hosties leken niemand te overtuigen.
Omdat Jozef en Maria liever heelder dagen op elkaars gezicht keken en daardoor nooit werden uitgenodigd op een feestelijke aangelegenheid, beslisten de eenzaten om elke vrijdag een tête-à-tête in te plannen. Elke vrijdagavond maakten ze plaats voor een helse kroegentocht die begon in hun stamcafé Nazareth. Daar gooiden ze steevast enkele Judassen achterover om hun lichaam te zuiveren en krijsten luidkeels mee met songs als God Is A DJ en God Is A Woman. Nadien loodsten ze zich al wat tipsy naar het volgende café, den Bethlehem. Na enkele bodyshotjes waren Jozef en Maria zo lam, dat ze niet meer in staat waren om huiswaarts te keren. Bethlehem werd zo wekelijks het eindstation van hun verre reis.
Ze slenterden waggelend en verdwaald door de straten. Hun totale black-out zou hen die avond niet meer naar huis brengen. Opeens brak er paniek uit. Maria kreeg last van hevige krampen en kermde het uit van de pijn. Jozef maande haar aan om stiller te zijn. De stad was immers al diep in haar droom verzonken. “Je had wat minder moeten drinken”, fluisterde Jozef haar geprikkeld toe. “Je moet na al die jaren toch weten dat je mij niet onder tafel kan drinken.” Maria’s gezicht verkrampte steeds meer. Ze kreeg geen woord meer over haar lippen. Jozef begon de ernst van de zaak in te zien, zette zijn schouder onder haar armen en trok haar mee.
De echte workaholic in Jozef kwam opnieuw opzetten. Hij kreeg het lumineuze idee om de huizen af te gaan en aan te bellen om hulp te vinden voor Maria. De deuren bleven potdicht. De straalbezopen toestand van de twee hielp hen ook niet echt vooruit. Niemand voelde zich genoodzaakt om hun vloeren te laten bevuilen door de kots van Maria, want dat dacht iedereen. Ze had allicht buikpijn van de drank en zou alles eruit spuwen. “Ik kan echt niet meer, Jozef!”, schreeuwde Maria het uit van de pijn. Wat eerst begon met wat geklaag en gezucht, veranderde al snel in gepuf en luide gillen, tot grote frustratie van de omwonenden. “Seg madammeke, wij proberen hier wel te slapen hé.” Het raam werd met een harde klap dichtgegooid.
“Jozef…”, fluisterde Maria uitgeput en moedeloos. “Ik denk dat ik moet bevallen”, ging ze verder. Jozef gaapte haar met open mond aan. “Hoe kan dat nu?”, kraamde hij uiteindelijk uit. “We hebben het toch altijd veilig gedaan?” Blijkbaar niet. Ook de grootste heiligen vergeten het al eens veilig te doen. “Nee, enkele maanden geleden heb ik je nog gewaarschuwd. We hadden geen geld voor condooms en jij moest per se die avond aan je trekken komen”, bitste Maria hem gefrustreerd toe. De weeënstorm was even gaan liggen.
“G*dverdomme!”, weerklonk door de verlaten straten. “Ik wil nog helemaal geen kind. Ik ben toch niet klaar om papa te worden? En hoe gaan we dat betalen?” Ondertussen pufte Maria vermoeid nog wat weeën weg. “Jij hebt er mij mee opgezadeld, he. Dit is jouw verantwoordelijkheid”, ze hapte even naar adem. “In plaats van te vloeken en de egoïst uit te hangen, kan je me beter helpen. Ik houd dit niet langer vol.”
Jozef kalmeerde en zocht een plek waar ze konden schuilen. Geleid door de kerstverlichting langs de weg, liep hij het eerste het beste gebouw binnen. Maria strompelde achter hem aan. Jozef was duidelijk niet de grootste gentleman die er bestond. Zonder op te kijken, effende Jozef het pad voor zijn vriendin. Maria gooide zich op de vloer die met dekens bedekt was. “De baby gaat nu komen!” Binnen de kortste keren lag Maria met opengesperde benen en haar ondergoed op haar enkels op de koude ondergrond. Een paar tellen later had Jozef een krijsend kindje in zijn armen liggen.
“Een meisje! Jezusmina!”, riep één van de omstanders. Zonder het te beseffen, had er zich een groep rond Jozef en Maria verzameld. Tientallen ogen keken het jonge gezinnetje indringend aan. Ze knipperden met hun ogen, verbaasd door het schouwspel dat ze net aanschouwden. Het was toen dat Jozef besefte dat hij De Stal, de Antwerpse daklozenopvang, op de Keyserlei was binnengelopen.
Enkele ongemakkelijke minuten volgden. Tot er plots een hevig gejuich losbarstte. Felicitaties vlogen Jozef en Maria om de oren en ook de knuffels bleven hen niet gespaard. Het maakte hen niks uit dat Jozefs handen onder het bloed zaten en Maria nog volop bezig was met de nageboorte. Het kon niemand wat schelen. Het geluk primeerde. De Stal vulde zich voor het eerst met ontzettend veel rijkdom.
Jozef nam deze keer wel zijn verantwoordelijkheid en sprak de groep toe: “Hier is ze dan, Godelieve.”